Ondermijning
Sinds een aantal jaren staat ondermijning op de politieke agenda. Ondermijning is een veelomvattend begrip van allerlei vormen van criminaliteit die de grens tussen de bovenwereld - waaronder het openbaar bestuur - en de onderwereld vervagen. Bijvoorbeeld criminelen die een vergunning of subsidie aanvragen voor een op het eerste gezicht normale activiteit, maar die uiteindelijk bedoeld is om bijvoorbeeld geld wit te wassen. De provincie Noord-Holland besteedt er doorlopend aandacht aan. Dat is nodig. Zoals onze waterkeringen het hoofd moeten bieden aan zeespiegelstijging en de ondermijnende muskusrat, zo vraagt ons rechtssysteem weerbaarheid tegen criminele ondermijning.
Om het lokaal bestuur weerbaarder te maken tegen ondermijnende criminaliteit, is de Agenda Weerbaar Noord-Holland opgesteld, waarin verschillende projecten zijn opgenomen. De provincie werkt hierin onder andere samen met de 47 gemeenten en met de 3 Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) in Noord-Holland.
De aanpak van ondermijnende criminaliteit, zowel repressief als preventief, vraagt gezamenlijk en continu optreden en bovenal een lange adem. Het in 2018 ingestelde ondermijningsfonds van € 100 miljoen heeft een belangrijke basis gelegd voor deze aanpak.
Dankzij deze middelen is de afgelopen jaren een fijnmazig netwerk (zowel ambtelijk als bestuurlijk) ontstaan van samenwerkingsverbanden op nationaal, regionaal en lokaal niveau. In RIEC-verband vinden overheidspartners elkaar en wordt nauw samengewerkt met partnerorganisaties uit de keten, zoals politie, Openbaar Ministerie, en Belastingdienst. Dit netwerk is van cruciaal belang, maar het is ook pril en kwetsbaar. Zo is een actievere betrokkenheid van de Belastingdienst onontbeerlijk, maar vooralsnog is deze dienst niet bij machte de gewenste betrokkenheid te bieden, wegens tijdgebrek en het moeten stellen van andere prioriteiten.
‘De aanpak van ondermijnende criminaliteit vraagt gezamenlijk en continu optreden en bovenal een lange adem.’
Het ‘brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit’ dat door minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid in 2019 werd aangekondigd, is weliswaar in volle gang, maar verre van afgerond. Investeringen blijven nodig. Het lijkt mij van belang dat het volgende kabinet voldoende structurele middelen vrij maakt, en het ondermijningsfonds een structureel karakter geeft. Dat is niet alleen met het oog op de toekomst verstandig, maar ook kijkend naar wat er inmiddels is opgebouwd aan netwerk en expertise. Het zou zonde zijn als dat zou verkruimelen, en we zouden niet gestand kunnen doen wat we altijd naar buiten hebben uitgestraald, namelijk dat wij ons gecommitteerd hebben aan de aanpak van de ondermijnende criminaliteit.
Ook van belang is dat het nieuwe kabinet zich hard maakt voor het vergroten van de mogelijkheden tot informatie-uitwisseling tussen overheden en partners. Een goede informatiepositie en het kunnen uitwisselen van signalen is cruciaal. De noodzaak voor de bescherming van onze privacy is daarbij overduidelijk en onomstreden. Meer aandacht is nodig voor de bestrijding van cybercrime. Bijvoorbeeld door een heldere landelijke regie, zodat het niet blijft bij afzonderlijke lokale en regionale projecten en initiatieven op dit gebied.
Echt weerbaarder tegen ondermijning kunnen we in Nederland worden door landelijke implementatie van barrièremodellen tegen ondermijning, bij voorkeur samen met koepelorganisaties en brancheverenigingen. Juist ook in die sectoren en branches die nu onder druk staan, of een belangrijke poortwachtersfunctie hebben.
Eind oktober 2020 was ik deelnemer aan een informeel overleg tussen burgemeesters uit de Kop van Noord-Holland en minister Grapperhaus, over ondermijning en de weerbaarheid van het lokale bestuur. Dat was een vruchtbaar overleg. Het gesprek was bedoeld om zorgen, ervaringen, en kennis te delen, ook gezien de wens van burgemeesters om hun rol in het voorkomen van ondermijning te vergroten. Een ander doel van de bijeenkomst was om de minister input mee te geven voor de aanpak van ondermijning.